Vier fasen van een kindgesprek
Ga je in gesprek met een leerling over een zorg die je hebt? Naast de benodigde gespreksvaardigheden is je houding van het allergrootste belang. Stel je open en belangstellend op. Je bent in dit type gesprek gericht op aansluiting; zeker niet op verwijt, gelijk krijgen of een ander negatief doel dat tot verwijdering leidt. Je doel is de leerling bewust te betrekken bij zijn ontwikkeling en samen tot een eerste aanpakidee te komen.
Een dergelijk gesprek bestaat uit vier fasen.
1. De voorbereiding
Een goede voorbereiding is 80% van het werk
Door jezelf een aantal vragen vooraf te stellen, neemt je focus en doelgerichtheid toe en vergroot je de kans op een succesvol gesprek of overleg.
- Wat wil je bereiken?
- Hoe denk je dat de leerling zal reageren?
- Welk beeld heb je van de leerling en van jezelf?
Wees je bewust van een eventueel negatief beeld en ga op zoek naar positieve aspecten. Leef je in. Formuleer de vragen die je gaat stellen. Doe dit vanuit verwondering en oprechte belangstelling.
- Waar wil ik het over hebben en waarom wil ik dat?
- Hoe stel ik de leerling op zijn gemak?
- Wat wordt mijn openingsvraag?
- Waar gaan we het gesprek voeren?
Nodig de leerling uit voor het gesprek. Geef aan wat de aanleiding en het doel van het gesprek is. Doe dit zoveel mogelijk in positieve bewoordingen: “om samen een oplossing te zoeken voor…”. Voor de motivatie is het goed de leerling te laten kiezen wanneer het gesprek plaats zal vinden; in de pauze, tijdens gym of na schooltijd. Geef aan hoelang het gesprek zal duren en waar het zal zijn. Check of de leerling het heeft begrepen en rond de voorbereiding positief af. “Leuk om je vanmiddag weer te spreken!”.
2. De introductie
Stel jezelf voor in de rol van gesprekspartner in plaats van leerkracht
- Introduceer het kader van het gesprek: het gaat om gedachtes en gevoelens, en niet om goede antwoorden.
- Geef duidelijk aan wat je met de inhoud van het gesprek wilt gaan doen en met wie je dit eventueel wilt delen. Beloof nooit geheimhouding.
- Geef de aanzet tot het gespreksonderwerp: de startvraag. Gebruik ‘LSD’: luisteren, samenvatten en doorvragen.
3. De romp van het gesprek
Stel je vriendelijk, steunend en structurerend op
Toon belangstelling voor het verhaal van de leerling, wees oprecht nieuwsgierig. Vat samen als je het verhaal chaotisch wordt, als de leerling in herhaling valt, als je de leerling het gevoel wilt geven dat je hem goed hoort of als je naar een volgende fase van het gesprek wilt. Voorkom dat je met ‘ja, maar’ reageert op zijn verhaal. Voorkom discussie! Bij het doorvragen kun je oplossingsgerichte vragen gebruiken. Geef feedback op wat een leerling je vertelt.
4. De afronding
Zorg ervoor dat de leerling het gesprek met een positief gevoel afsluit
Geef aan dat je het gesprek gaat afronden, vat het kort samen, vraag of de leerling nog vragen of opmerkingen heeft. Vraag hoe hij het gesprek heeft ervaren. Bespreek met wie je de informatie mag delen en hoe. Maak vervolgafspraken. Complimenteer de leerling voor zijn bijdrage aan het gesprek.
Een leerling kan door het gesprek boos of verdrietig worden, besteed hier aandacht aan. Zorg dat de leerling na het gesprek even tot zichzelf kan komen. Praat niet direct met een collega waar de leerling bij is. De leerling kan dan denken dat het over hem gaat.
Uit: Arrangeer Samen (2015), TIB tool Instondo